Toen ik in 1980 niet werd aangenomen voor de Akademie voor Kleinkunst (‘te ver en niet meer te vormen’), wees vriendin en danseres Tonnie Dekker me de weg naar haar zanglerares: Ans Goudsmit. Ik ging mocht er voor een proefles naar toe. Ans Goudsmit was de echtgenote van Lex. Dus ik vond het best een beetje spannend toen ik naar hun huis aan de Brouwersgracht ging om kennis te maken, want misschien was Lex wel thuis! Nou, dat was hij. Ik werd alleraardigst ontvangen en ging met Ans richting studio in hun huis, met een mooie vleugel en een kast waarin stápels bladmuziek lagen, zoals ik later zou merken. We gingen een beetje toonladders doen en Ans observeerde mijn ademtechniek. Ineens vroeg ze me bij wie ik eerder les had gehad. ‘Nou, bij niemand’, antwoordde ik. Dat geloofde ze eigenlijk niet, want mijn ademtechniek bleek helemaal goed te zijn.

Gaandeweg zijn we er achter gekomen dat dat kwam omdat ik altijd met de platen van Jasperina de Jong meezong en als je die liedjes wil meezingen móet je wel met je middenrif in de weer om voldoende ademsteun te hebben, anders kun je die lange zinnen gewoon niet uit je bek krijgen. Dus spelenderwijs had ik me dat al zelf aangeleerd. maar goed, er was nog héél véél te leren. Tot haar dood, in 1989, ben ik elke week bij Ans geweest voor een les. Gewoon om alles bij te houden en het repertoire uit te breiden. De eerste maanden was Ans natuurlijk ook erg in de weer om me van blad te leren zingen. Noten leren lezen dus.

Ik moest een bepaald boek kopen en met de oefeningen die daar in stonden én met de uitleg van Ans ging ik daarmee aan de slag. Dat is iets wat niet helemaal gelukt is. Ik weet wel wanneer de ene noot hoger is dan de andere, maar écht van blad leren lezen is mij nooit gelukt. Een hele tijd dacht Ans dat het heel goed ging met mijn kennis van het noten lezen We namen dan we zo’n nummer onder de loep en ik nam dan altijd haar pianospel met een cassette-recorder op. Het ging dus eigenlijk als volgt: Ik las de nóten niet, ik had het melodietje in m’n kop van het bandje waarmee ik thuis heel ijverig aan het werk was. Heel grappig eigenlijk. Ik werkte dus als het ware helemaal auditief. Ik wist het zelf ook niet. Dat bleek ineens omdat ik alláng een regel zóng terwijl ik de pagina in het boek nog niet had omgeslagen. Ans zag dat. Toen bleek dat ik dus helemaal niet las. Maar dat was gelukkig ook helemaal geen belemmering toen ik ging werken in het theater. Ook toen ging alles via het cassette-recordertje. Ik vroeg de repetitor of mijn nootjes even gespeeld kon worden en dat nam ik dan op.

Arie noten cassette
Bij mijn eerste musical, De Zoon van Louis Davids’ was ik dan ook zéér opgelucht, toen wij bij de zangrepetities allemaal een stapel bladmuziek aangereikt kregen van Martin van Dijk en Hans Vermeulen, en dat Jenny Arean de stapel vrolijk teruggaf met de woorden: ‘Ik lees geen noot zo groot als een koe!’ Dat gaf moed. Ik kon dus gewoon met m’n recordertje tevoorschijn komen en zette, net als Jenny, gekke streepjes boven de woorden wat voor mij heel logisch betekende; ‘naar boven’, ‘naar beneden’, ‘klein beetje naar boven’, ‘enorm naar beneden’, nou ja, dit soort dingen. Jenny noemde dat altijd ‘een soort braille’. Ze deed het zelf ook altijd. En zowel Jenny als ik konden gewoon tweede en derde stemmen instuderen, maar wel via de cassette.

De toenmalige vrouw van Hans Vermeulen, zangeres Diana Marchal, was ook af en toe bij zo’n repetitie. Ik heb nog steeds de bandjes waarop zij voor mij mijn nootjes inzingt. Heel dicht bij de microfoon, om niet in de war te worden gebracht door mijn collega’s die hele andere lijnen zaten te zingen. Heel dankbaar ben ik haar voor dit lieve gebaar. Ze zag me natuurlijk in de weer met m’n recordertje en vroeg aan me of ze kon helpen. Die vrouw kon héél goed van blad lezen. Ze zong gewoon de nootjes zonder het lied ooit gehoord te hebben. Dat heeft ze in de platenstudio’s aan de lopende band gedaan. Heel erg lief.

Door de jaren heen zat mijn recordertje bij de repetities van een nieuwe musical of liedjesprogramma dus aan me geplakt. Ik had het áltijd bij me. Ik leerde al snel dat je twee cassette-recordertjes met elkaar kon verbinden. Waarom? Kijk, als je de ‘record-knop’ aanzette omdat er dan iets gespeeld dreigde te worden, gebeurde het heel vaak dat iemand dan tóch nog ineens riep ‘oh ja, ik wilde nog even vragen’ etc. Dan zette je de recorder weer uit en dan was je weer nét te laat als de piano daadwerkelijk begon te spelen. Dus ik zette in het vervolg de opnameknop gewoon aan en later, thuis, kopieerde ik dát wat ik nodig had op een ándere cassette. En met díe cassette repeteerde ik thuis. Zo ging dat bij mij.

Arie noten 1
De laatste jaren neem ik alles met mijn mobieltje op, maar dat doe ik pas een paar jaar. Héél lang zat er zo’n cassette-recordertje in m’n tas. En die waren de laatste jaren natuurlijk moeilijk te krijgen, maar ik vond ze tóch altijd wel ergens en heb er nog altijd eentje. Toen ik aan begin van deze eeuw in een paar produkties van de Jeugdkomedie Amsterdam ging spelen, leerde ik Joop Stokkermans kennen. Hij componeerde voor deze jeugdmusicals altijd de muziek. En ook van hem heb ik een paar cassettebandjes waarop de grote meester alle stemmetjes had ingezongen. Heel leuk om terug te horen. Ook die andere grote componist Ruud Bos is op een aantal van mijn bandjes te horen, uit de tijd toen hij orkestleider én repetitor bij de musical ‘Irma la Douce’ was. Dus ook bij hém stond ik eindeloos met mijn recordertje bij de piano.

Ik heb nog altijd bewondering voor collega’s die van blad kunnen zingen, maar ben erg blij dat ik metéén toen ik dit vak in ging een eigen methode vond. Ik kende de liedjes ook door deze manier van leren ook vaak snel uit m’n hoofd. Ik moest wel. En uiteindelijk komt er óóit een moment dat iedereen het zonder papieren in de hand moet zingen. Dus we bewandelen gewoon allemaal een ander weggetje, maar uiteindelijk komen op hetzelfde punt samen: Zingend op een toneel voor een publiek. En dan hebben wij allemaal behóórlijk veel noten op onze zang! Jawel!