Vanaf 1985 tot 1994 hebben Martin en ik aan de Amstel gewoond, zo’n beetje op de hoogte van De Kleine Komedie.Achteraf gezien waren dat dolle jaren. We werkten allebei wel zes dagen in de week, maar dat belette ons niet om ons zeer regelmatig in het nachtleven te storten. Horecabedrijven genoeg in de buurt natuurlijk. Veel nachtzaken ook gelukkig. Want als ik ná het spelen in de provincie weer in Amsterdam aankwam, was de nacht natuurlijk al ingegaan. Martin was werkzaam als chef-kok op het Rembrandtplein, ook altijd laat klaar. Dus ons uitgaan speelde zich in de kleine uurtjes af.
Waar we de energie vandaan haalden weet ik niet, maar het kon blijkbaar. Het is dan ook al heel erg lang geleden en we waren nog jong en fruitig. Dát is het natuurlijk. We hebben ook talloze feesten gehouden in ons appartement, daar op de Amstel. Toen we daar woonden hebben we natuurlijk ook de hele Stopera gebouwd zien worden. Kortom we beleefden veel.
In deze periode speelde ik onder andere in drie musicals van Jos Brink, Frank Sanders en Henk Bokkinga: “Madame Arthur”, “Max Havelaar” en ‘Revue Revue”. Met deze musicals stonden we in Amsterdam in Carré. Wekenlang een uitverkochte zaal. Dat gold voor alle drie de musicals. Het is de periode van een paar verbouwingen geleden, dus de artiesteningang van Carré was nog de ouderwetse metalen deur. Die is daarna natuurlijk geheel verdwenen, maar hij heeft er decennialang dienst gedaan. Voor Snip en Snap, voor Toon, voor Marlène Dietrich, kortom voor wie niet. Het is leuk om die ingang toch ook nog geruime tijd te hebben meegemaakt, tot ie vervangen werd door een sierlijke wenteltrap op weg naar de artiesteningang, zoals dat nu nog steeds zo is.
Ik liep na het spelen in zo’n musicalvoorstelling die deur door naar buiten. Dan liep ik om Carré heen op weg naar de Amstel en dan liep ik langs de voorkant van Carré op weg naar mijn huis, via dat eerste bruggetje dat daar is. Elke keer als ik over het bruggetje héén kwam, zag ik het eerste huis dat je daar dan aantreft met een vriendelijk hoofd van een oudere dame achter het raam. Zij zwaaide altijd naar me. Altijd. En ik zwaaide uiteraard terug. Als we dus een maand of zes weken met een musical in Carré speelden vond dit aardige ritueel dagelijks plaats. We kenden elkaar niet. We hadden elkaar nooit gesproken. Maar toch wuifden we altijd naar elkaar alsof we de beste vrienden waren. Ik wist natuurlijk ook niet hoe ze heette en wie ze was. Maar daar kwam op een goeie dag verandering in.
In 1988 maakte Willy Lindwer een prachtige documentaire met de titel “De laatste zeven maanden van Anne Frank”, waar hij zelfs de International Emmy Award mee won. Hij sprak in deze film met vrouwen die Anne en haar zusje Margot hadden meegemaakt tot hun laatste dag. Bij de uitzending op televisie werkten Martin en ik natuurlijk, maar daar was gelukkig de videorecorder. Dus wij zagen de documentaire pas de volgende dag. Ik was verbijsterd toen ik daar ineens dat lieve gezicht van de dame uit het huis met het raam op de Amstel zag. Ze had ineens een naam: Janny Brandes-Brilleslijper. Zij was de laatste mens die Anne en haar zusje levend had meegemaakt. Janny was ook degene die Otto Frank persoonlijk heeft verteld dat zijn dochters de gruwelen van de oorlog niet hadden overleefd. Wat moet dat een vreselijk moment geweest zijn. De hele documentaire was trouwens adembenemend mooi. Dus zo heette ze. Janny Brandes-Brilleslijper.
Nadat ik deze film gezien had en na een tijdje weer in Carré speelde zwaaide ik dus weer naar Janny, maar nu wist ik wie ze was. En dat zwaaien is dus gebleven tot ergens in 1994, want toen verhuisden Martin en ik naar de Jordaan. Als ik dan in Carré speelde ging ik na afloop een hele andere kant op naar huis. Niet meer het bruggetje over, lopend op weg naar huis, maar naar de tram lijn 10.
Ik ben haar nooit vergeten. Als ik eens op een keer ’s avonds laat toevallig wél over dat bruggetje liep, hielden wij het zwaaicontact samen nog in stand. Ze ging blijkbaar nooit vroeg naar bed. Janny is op 86-jarige leeftijd in 2003 overleden. Ze werd een dierbare herinnering. Jaren later, in 2018, schreef Roxane van Iperen haar bestseller “’t Hooge Nest”. Een prachtig boek over twee joodse zussen die in de oorlog in een villa in het Gooi tientallen onderduikers een plek boden. Het werd verraden en de zussen kwamen in concentratiekampen terecht. Die zusjes bleken Janny en Lien Brilleslijper te heten. Toen ik het las dacht ik ‘Het zal toch niet, is dat nou, het kan toch niet anders?’ En inderdaad. Eén van de zusjes was mijn ‘zwaai-vriendin’.
Ik vind het zo ontzettend jammer dat wij elkaar nooit gesproken of maar zelfs een keer ontmoet hebben. Er heeft altijd een raam tussen gezeten. Met veel wederzijdse genegenheid hebben we elkaar dus ontelbare keren met gezwaai begroet. Ná ál die tijd ben ik zo ontzettend veel over haar te weten gekomen, door dat boek van Roxane. Het is eigenlijk ongelofelijk. Een klein stukje van haar geschiedenis kende ik dus al door de documentaire van Willy Lindwer, maar met terugwerkende kracht werd dat nog eens aangevuld door dat geweldige boek.
Sinds 2022 bestaat er in Amsterdam een brug met de naam: “Janny en Lien Brilleslijperbrug”, over de nieuwe Prinsengracht, vlak in de buurt van haar huis. Ik kijk natuurlijk áltijd naar dat huis en dat raam, als ik er nu langs loop. En denk ‘Dag Janny, weet je nog wel, m’n Amstel?’
Column Arie Cupé: WEET JE NOG WEL, M’N AMSTEL
