In ons vak van glitter en glamour zijn er heel veel prijzen. De toneelprijzen voor mooie acteerprestaties de Louis d’or en de Theo d’or, Gouden Kalveren voor film, Musical Awards voor uiteraard musical, gouden en platina platen en CD’s, Harpen, Edisons, gouden en zilveren griffels, penselen en ik zal er nog een heleboel vergeten zijn. Toen ik begin jaren tachtig nog in café ‘t Pandje in Amsterdam werkte, waar ik de platen draaide en liedjes zong, kreeg ik ineens van vaste klanten Yvonne en Ruud de prijs: ‘Zanger van het jaar’.
Heel erg lief, want dat was nou echt een prijs uit hun hart.
Later ben ik genomineerd voor een Musical Award voor de musicals ‘Wat zien ik’ (2007) en voor ‘De Fabeltjeskrant’ (2008), waarvoor ik de prijs ook daadwerkelijk kreeg. Dat is ontzettend fijn. Waardering is uiteraard altíjd fijn. Nou zijn er ontzettend veel beroepen waar helemaal nooit een prijs wordt uitgereikt aan de medewerkenden. En die verdienen het nou zo. Want iedereen verdient waardering en dus een prijs! Maar ja, dat is nou eenmaal niet zo. Maar je kunt natuurlijk wel, bij een persoonlijk contact, laten merken dat je blij bent met die persoon. Omdat hij of zij jou zo aardig je brood verkoopt of postzegels of boeken of wát dan óók.
Mijn Martin is zijn hele arbeidzaam leven kok geweest. In verschillende keukens in Amsterdam. De langstdurende betrekking, zevenentwintig jaar, was bij restaurant ’t Seepaerd aan het Rembrandtplein. Ga er niet naar zoeken want het bestaat al jaren niet meer, je kunt er nog wel terecht voor middelen die je in nóg hoger sferen kunnen brengen dan voedsel. Dat Seepaerd was uiteraard officieel een visrestaurant, maar vleesliefhebbers konden er ook gretig hun lol op. Martin was daar de chef-kok.
We kennen natuurlijk allemaal de Michelin Sterren die uitgereikt worden aan bijzondere restaurants. Mooi. Die hing daar niet aan de muur. Maar naast deze grote prijs bestaat ook ‘De Zilveren Mossel’, Jawel! En die mocht mijn Martin in 2001 winnen. En het jaar erop won hij ook nog eens de prijs ‘Beste promotor van de Mosselen tijdens de Nationale Mosselweek 2002’. U wist niet dat dit allemaal bestond, nou het bestaat! Ik was als een pauw zo trots op Martin. Maar natuurlijk.
De certificaten pronken aan onze keukenmuur, zijn domein! Er zaten aan de prijzen ook nog uitstapjes vast. Toen Martin de eerste keer won kreeg hij een uitnodiging om met een vissersboot het water op te gaan en de mosselvangst zelf mee te maken. Ik moest die dag ver weg spelen, dus ik kon niet mede. Onze goede vriend Christiaan van Hoorik is met Martin meegegaan. Een dolle dag hebben die twee gehad. Vrolijk op het water, visnetten op en neer zien gaan en toen er genoeg was binnengehaald terug naar de wal alwaar er uitbundig gegeten en gedronken zou gaan worden. Een feestdag.
Bij het vieren van Martin’s tweede prijs was ik wel vrij. Nu werd er een tocht aangeboden in een heuse luchtballon. Dat was ergens in de buurt van Breda, wij er naar toe. Ik vond het wel spannend en Martin ook. Ik had niet kunnen inschatten hóe spannend Martin het zou gaan vinden. Stelt u even voor; we kruipen met z’n allen in dat mandje. We waren met zes man. Ze leggen zo’n mand op zijn kant en dan moet je daar een soort van inklimmen. Dat is best een gymnastische oefening. Het moet vast een grappig gezicht geweest zijn om die mensen met veel gekreun en gesteun in het mandje te zien klimmen. Het is namelijk een ongelukkige hoek waarin je je moet wurmen.
Maar goed, het ging. En toen werd de mand húp rechtop gezet. Daar stonden we. Rechtop in de mand, de ballon boven ons hoofd. Er was uiteraard iemand bij die de ballon ging bedienen. Met zo’n hete vlam.
Toen was het moment daar. De zandzakken gingen eruit en langzaam gingen we, staand in die mand, de lucht in. We waren nog geen tien meter van de grond of ik hoor mijn Martin tegen me fluisteren: ‘Ik wil er uit, ik wil er uit’. Niemand hoorde dit verder, alleen ik. ‘Dat kan niet, schat’. ‘Jawel, ik wil er uit!’ Ik liet hem even bijkomen. Vijf minuten stilte. ‘Ik moet weg, ik wil weg’. Nou ja, u begrijpt een ongelukkige situatie. Gelukkig kon ik Martin rustig houden terwijl we over het land gingen met om me heen uit de monden van de medepassagiers ‘Ooh wat mooi, wat schitterend’. De heer van de ballon vertelde ook nog eens vrolijk dat we niet zouden weten wáár en wannéér we zouden landen. ‘De ballon heeft een eigen wil’. Ja ja. Kortom, ik heb een kleine drie uur over Nederland ‘gevaren’ met naast me een man die zich berustte in het feit dat we er gewoon niet ineens uit konden stappen. Maar wel met een hoofd dat, voor mij, boekdelen sprak. En ik maar elke keer ook nog eens aan de andere kant van mijn lichaam glimlachen naar de anderen. Iedereen genóót. EINDELIJK. We gingen zakken. Het gezicht van Martin klaarde steeds meer op. Bij het dalen raakten we twee keer een paar boomtoppen, waar de anderen hevig van schrokken, angstig werden zelfs. Martin niet. Al had de héle boom dwars door de mand gekomen, als wij maar naar de grond gingen, hóe dan óók! Met een redelijke plof waren we ineens geland. Midden in een weiland met koeien. De Boer van het land kwam haastig aangesneld. Deze man kreeg een fles jenever, wat gebruikelijk is om te geven aan de bewoner van de plek waarop een luchtballon terecht komt.
Er waren twee busjes op de grond met de ballon meegereden. En zo werden wij vanuit de ballon in de busjes gepropt op weg naar het restaurant waar we uitgebreid de maaltijd zouden gaan gebruiken. Martin was helemaal opgelucht. Had de vreselijkste drie uur van zijn leven meegemaakt en om ons heen in het busje klonk enthousiast ‘wat was het léuk hè, wat een erváring, gewéldig!’ Martin zei alleen maar ‘Ja’. En ik dacht, gestraft is ie met deze prijs.
Maar gelukkig werd het daarna, hoewel de bedoeling van de organisatie natuurlijk heel goed was en aardig en lief, op weg naar Amsterdam weer heel ontspannen.
We keken elkaar aan en zeiden eenstemmig: ‘Nooooooit meer’.
Column Arie Cupé: AND THE WINNER IS
