Als je aan het toneel bent, en niet vast aan gezelschap verbonden bent, moet je natuurlijk ieder seizoen op zoek naar werk. Er zijn drie mogelijkheden: je wordt gevraagd voor een nieuwe produktie, je doet auditie of je maakt zelf iets. Dat zelf maken wordt meestal uit noodzaak geboren bij het uitblijven van een rol in een toneelstuk of musical.
Ik heb geluk gehad. Ik heb elk seizoen in het theater gewerkt. Maar toch, theaterseizoen 1993/1994 was angstig leeg. Er was wel veel studiowerk, nasynchronisatie van tekenfilms, maar geen theater.

Collega Paul van Ewijk had ook geen engagement. Hij kreeg een idee. Hij wilde van het leven van Marlene Dietrich een musical maken gebaseerd op de film over haar, gemaakt door Maximilian Schell uit 1984. Die film was eigenlijk een groot interview met beelden uit haar films en concerten. Marlene wilde alleen niet in beeld. Je hoorde haar stem maar je zag haar niet. Dat wilde ze niet meer. Juist dat gegeven werd het uitgangspunt voor Paul.

Sag mir 02

In het decor zou onze Dietrich achter een scherm zitten met tegenlicht. Je zag dus enkel haar silhouet. Verder vier heren in rokkostuum. In deze voorstelling verdomde deze Marlene het ook om tevoorschijn te komen: “Mannen hebben mij zo vaak gespeeld, doen jullie het maar”.

Paul schreef een script met allerlei liedjes uit het repertoire van deze wereldberoemde artieste. Elisabeth Loot-Verlee ging Marlene spelen. Bastiaan Verhorst, Barrie Stevens, Paul van Ewijk en ik waren de vier heren in rokkostuum. Henk Bokkinga achter de piano. Alet Aalders was onze kleedster en toeverlaat.

Sag mir 01

Paul had geregeld dat we op 23 december 1993 de première zouden hebben in het Lak-Theater in leiden. Voor we überhaupt gingen repeteren was er gelegenheid om in september iets te doen op een Uitmarkt in de sleutelstad. Dus speciaal daarvoor hadden we een medley gemaakt met Dietrich-nummers. Dat werd een wonderlijk optreden. De uitmarkt werd gehouden in een kerk. Dus allemaal kraampjes in die kerk met wandelende mensen die links en rechts langs het opgestelde podium liepen op weg naar een andere kraam. Het was er heel druk en heel rumoerig. Wat heet rumoerig! De hele dag vertoonden theatermensen hun kunstje, maar aandacht nul. Ook toen wij gingen zingen.
In zo’n kerk is het toch al moeilijk om het geluid goed te krijgen, maar zeker als er niemand stil is. Paul en ik werden er wat lacherig van. Niet tijdens het optreden, hoor. Dat hebben we heel serieus gedaan. Maar daarvóór en daarná. ‘Wat déden we hier in godsnaam?’

Sag mir 05

Het enthousiasme om de voorstelling te gaan maken werd er niet minder van. In november en december gingen we repeteren in de Duif, aan de Prinsengracht in Amsterdam. Oók een kerk. Maar daar konden we lekker peuteren aan de voorstelling. Paul deed de regie. De winter van 1993 was alleen zeer koud. Dus in die kerk! Ik heb met een dikke trui, jas, das en moonboots aan de voeten me zingend staan af te vragen ‘Wo die Blumen’ waren gebleven.
Toen alles in elkaar gezet was en we gingen ‘doorlopen’, dus de hele voorstelling achter elkaar konden spelen, kwam Frank Sanders om de eindregie te doen. Na een paar try-outs speelden we de première in Leiden.

In dat Lak-Theater kwam ook Leen Jongewaard naar de voorstelling kijken. Dat is de enige keer geweest dat ik – best lang - met hem heb gesproken. Ik was gróót fan van zijn werk, dus ik vond dat geweldig! Hij was jarenlang de levenspartner van Barrie Stevens geweest en dat was ook de reden dat hij er was, natuurlijk. We hebben ‘Dietrich’ een kleine 40 keer gespeeld. Dat heeft Paul allemaal voor elkaar gekregen. Die belde elk theater op en zo regelde hij dus die kleine tour. Op een voorstellingsdag gingen Paul en ik héél vroeg in de ochtend naar een autoverhuurbedrijf, laadden daarna het hele decor in, reden naar de plaats waar we gingen spelen, bouwden alles op, verzorgden het licht, gingen tegen vijf uur doodmoe snel een broodje eten en dan kwam de rest van de cast binnen.

Sag mir 04

Het spelen was een feestje. We haalden zelfs pers in een Japanse krant! In Amsterdam speelden we zeven voorstellingen in de bovenzaal van de Stadsschouwburg. Op één van die avonden kwam mijn schoonmoeder kijken met haar buurvrouw. Ik was als eerste in de kleedkamer. Paul was de volgende en ik vertelde hem dat ik die buurvrouw een keer op een verjaardag hoorde zeggen; ‘Ik heb geen kut, maar een gaatje’, doelend op een operatie die zij had ondergaan. Ik weet helemaal niet meer hoe en wat, alléén nog maar dat zinnetje. Toen kwam Barrie binnen. En ik vertelde weer ‘m’n schoonmoeder komt met haar buurvrouw, en die heeft geen kut maar een gaatje’. Enfin, dat ging zo door. Iedere binnenlopende collega kreeg dit verhaal over zich heen.
De show begint. In het midden van de eerste rij zit mijn schoonmoeder met die buurvrouw. De buurvrouw zat met een plooirok, geheel met haar beentjes uit elkaar. En de vier heren in rokkostuum liepen, geheel naar de gemaakte choreografie, een beetje in elkaar gebogen zingend langs die eerste rij. En wij zongen: “Look me over closely’. U begrijpt. Dat was moeilijk. Ik schoot geheel in een playbackshow. Paul zong zo goed als het kon en Barrie en Bastiaan hielden het nog het beste vol. En u denkt wellicht ‘wat kinderachtig, zeg’. Ja, dat was misschien ook zo. Maar ja, al had ik een tón gekregen; ik kon niet meer zingen en heb het zéker 20 minuten nog heel moeilijk gehad. Het kwam goed.

Na afloop kreeg ik bloemen, van die buurvrouw. Het was een wonderlijke en spannende avond geweest. Mijn god. Sag mir wo die Blumen sind!