Mandy Heidstra (33) werkt als ZZP’er in het theater, aan de organisatiekant. Haar partner Joep werkt ook in het theater, aan de technische kant. Mandy werkte onder meer mee aan Disney’s The Little Mermaid, Cirque Stiletto 2 & 3 en Holiday on Ice’s jubileumvoorstelling SHOWTIME. Volgens Mandy is theater een microkosmos, waar alles uit de gewone wereld op kleine schaal plaatsvindt. Ze schrijft tweewekelijks voor ons over wat zij haar gewone leven in een ongewone sector noemt.
Onder het motto ‘morgen wordt vandaag bedacht’ zal ik de komende periode deze plek gebruiken om leuke, goede, nieuwe, fijne ideeën voor onze sector voor het voetlicht te brengen. We weten allemaal dat het lastige tijden zijn, maar ook dat uit as een feniks kan herrijzen. En ik ga er daarbij van uit dat juist in onze creatieve sector de kansen op een majestueuze vogel het grootst zijn.
Te beginnen met een al wat ouder idee, van Cees Langeveld. Onder de intimi bekend als (ex-) directeur van het Chassé Theater in Breda, maar ik heb hem leren kennen toen hij nog bijzonder hoogleraar Economie van de podiumkunsten aan de Erasmus Universiteit was. Wat vond ik het tof toen ik voor het eerst met een productie in het Chassé stond en mijn docent in zijn andere rol tegenkwam.
Cees heeft heel veel ervaring in de podiumkunstensector, maar ook veel onderzoek gedaan naar verschillende aspecten van de economie van de podiumkunsten. Eén van de onderwerpen waar Cees onderzoek naar heeft gedaan is hoe wij in Nederland onze theaters inrichten. Niet qua tafeltjes, stoeltjes en kunst, maar de infrastructuur. De Nederlandse situatie is zeer uitzonderlijk.
In landen om ons heen hebben theaters vaak hun eigen gezelschap. Dat gezelschap maakt voorstellingen die ze in het eigen theater opvoeren. Zo nu en dan gaan ze een samenwerking met een ander gezelschap aan en kan het publiek van beide theaters genieten van de voorstelling. Wil het publiek iets anders? Dan reizen ze zelf naar een andere stad of regio.
In Nederland doen we het omgekeerd. Iedere gemeente, stad of dorp heeft een eigen theater. Ze produceren zelf niets, maar voorstellingen reizen het hele land door om al die theaters te bezoeken. Daarbij moet ieder theater dus geschikt zijn voor alle soorten voorstellingen, van groot tot klein en van dans tot evenement. Publiek reist zelden verder dan een kwartier voor een voorstelling. De uitzonderingen erop, zoals de Theater Hangaar (Soldaat van Oranje) en het Circustheater (Anastasia) kunnen we bijna op één hand tellen.
Er was een tijd dat het hebben van een theater een pronkstuk was voor een gemeente. Het werd dan ook gebouwd op een mooie plek in de kern van een stad of dorp. Qua bereikbaarheid alleen handig voor lokale bewoners. Zo kon het bovendien voldoen aan de multifunctionele doelstelling; niet alleen moesten alle soorten voorstellingen in een theater kunnen spelen, maar het moest ook gebruikt kunnen worden als cultureel centrum, voor bijeenkomsten, lessen, amateurs. Later werd daar aan toegevoegd dat theaters wel hun eigen broek op moesten houden en cultureel ondernemerschap moesten tonen, dus ook commerciële evenementen moesten plaatsvinden in deze gebouwen.
Per saldo zijn de theaters als paddenstoelen uit de grond geschoten. De bereikbaarheid is vaak laag, parkeren duur of onmogelijk. Het aanbod is niet onderscheidend, want ieder theater wil alles brengen, en de kennis van de mensen in het theater is non-specifiek, want ze moeten alles maar kunnen.
Producenten kunnen weinig meer dan proberen hun voorstelling in zoveel mogelijk theaters weg te zetten en dan bij voorkeur met een beetje gunstige route (in plaats van de ene dag in Heerlen en de volgende in Groningen). Dit is een enorm dure manier van theater maken. Denk bijvoorbeeld aan de extreem lange dagen die technici moeten maken om iedere dag in een ander theater op een andere plek in Nederland een voorstelling moeten opbouwen, draaien en weer afbreken. Aan hoe decor, kostuums en alle spullen reisbaar gemaakt moeten worden, in een vrachtwagen vervoerd moeten worden, verzekerd moeten worden. Of aan bijkomende kosten van hotelovernachtingen, kilometers, maaltijden en reclame voor iedere nieuwe speelplek. En dan hebben we het nog niet over de milieubelasting.
Regionale theaters, goed bereikbaar per auto en OV, met meerdere zalen voor een échte multifunctionele rol was Cees zijn idee om veel van de uitdagingen in de podiumkunstensector op te lossen. Niet iedere gemeente die flinke hoeveelheden geld stopt in een theater wat nét niet goed genoeg is om alles te kunnen wat eigenlijk gewenst is, maar het geld van meerdere gemeenten in één regionale pot voor het echte totaalpakket. Schaalvergroting, kostenbesparing, effectiever bereik, kwalitatievere presentatie, betere arbeidsvoorwaarden, minder milieubelasting, er zijn zo veel voordelen te noemen aan regionale theaters.
Cees heeft echter ook iets anders gezegd: ‘je kunt de kunstwereld niet veranderen tussen 31 december en 1 januari’. Oftewel: verandering heeft tijd nodig. Maar nu het hele bestel stil ligt, is er wel een unieke kans om zaken opnieuw in te delen.
Tijdens de anderhalvemetersamenleving kunnen we rekenen op ongeveer 25% van een zaalcapaciteit die we kunnen benutten. Een zaal van 1000 mensen kunnen er dus maar 250 in. Het zal moeilijk zijn voor producenten om uit de kosten te komen. Reizen is duur. Door maar naar een paar theaters te gaan en daar langer te staan, kunnen we meer mensen in dezelfde regio bereiken, kosten besparen, duurzamer werken en misschien zelfs meer richting fair practice komen. Misschien nog niet volledig het concept van het echte regionale theater, maar wel een zeer effectieve manier om deze crisis een beetje het hoofd te bieden.
Welke theaters en welke producenten en impresariaten durven het aan om anders dan anders te gaan programmeren?